1.2. Wat doen ze?
Van bij de oorsprong van de
radio waren de radioamateurs ‘vorsers'. Zij hebben baanbrekend werk verricht
i.v.m. radiocommunicatie. De techniek was toen evenwel vrij elementair maar
niettemin! Een radioamateur was er bovenal een fysicus én een technicus. Hij
bouwde niet alleen zijn eigen toestellen, maar vervaardigde daarenboven de
onderdelen die daartoe nodig waren. Driekwart eeuw later is de elektronica sterk
geëvolueerd. De integratie van de elektronische componenten heeft alom zijn
intrede gedaan. Het is momenteel zo goed als onmogelijk zelf nog zend- en
ontvangstapparatuur te bouwen die naar prestaties kan wedijveren met de kant-en-
klare commerciële exemplaren. Dat geldt gelukkig niet voor alle toestellen. De
radioamateur kan doorgaans zelf zijn antennes bouwen in plaats van fraaie
compromisoplossingen in de winkel te kopen. De ‘echte' amateur is hij die
regelmatig zelf nog iets durft bouwen. Maar ook hij die zijn commerciële zender
en/of ontvanger door en door kent, en dat toestel - bij eventueel defect - zelf
kan herstellen.
2.1. Communicatiemodes
Bij het begin van
de radio bestond alleen de telegrafie. Via morsesignalen werden boodschappen in
gecodeerde vorm doorgeseind. Kort daarop zag de telefonie het daglicht. Naar het
voorbeeld van de radio-omroep werd ook bij de radioamateurs aan telefonie
gedaan. Het werd vlug duidelijk dat onder marginale omstandigheden de telegrafie
(ook CW genoemd = afkorting van Continuous Wave) bij eenzelfde zendvermogen een
grotere reikwijdte had dan de telefonie. Het was daarenboven zelfs
betrouwbaarder! Dat was meteen de reden waarom op zeeschepen, tot voor kort, de
noodcommunicatie steeds in telegrafie gebeurde. Tot aan de opkomst van de
satellietcommunicatie hadden alle zeeschepen dan ook permanent een ervaren
radiotelegrafist (marconist) aan boord. Dat is meteen de verklaring waarom - tot
op vandaag - van de radioamateurs die gebruik willen maken van de HF-banden nog
steeds de elementaire kennis van de morsecode wordt verwacht en geëist (en dit
in alle landen van de wereld). In de loop der jaren zijn er echter een aantal
andere vormen van modulatie en van informatietransfer bijgekomen. Radioamateurs
zenden nu ook beelden uit. Zij maken verbindingen via eigen satellieten. Zij
maken gebruik van numerieke technieken (laten hun computers met elkaar praten
via de radio), enz. Desondanks blijft de rasechte amateur fier op zijn kennis
van de morsecode. Het is voor hem immers de kennis van een andere
(wereld)taal.
2.2. De golflengtes
Radio is ontstaan op de
lange golven. Slechts na de tweede wereldoorlog heeft het gebruik van VHF
(2-meterband) en later van UHF (70-cmband en hoger) een vlucht genomen. De
uitbreiding van de frequentiespectra gebeurt (logischerwijze) steeds hogerop. De
evolutie van de technologie maakt het mogelijk op zeer korte golflengtes (zgn.
millimetergolven) te communiceren, ook via satellieten. Daar alle radiodiensten
(omroep, scheepsradio, militaire communicaties,...) gebruik maken van éénzelfde
frequentiespectrum is een oordeelkundige verdeling van de frequentiebanden een
noodzaak. Dat alles wordt gecoördineerd binnen de ITU (International
Telecommunications Union), het hoogste wereldorgaan terzake (lid van UNO). In de
ITU worden de radioamateurs wereldwijd vertegenwoordigd door de IARU
(International Amateur Radio Union). In elk land is de grootste nationale
vereniging lid van de IARU. In België is dat de UBA (Unie van de Belgische
zendAmateurs). Die vertegenwoordigt - op wereldvlak - de belangen van de
radioamateurs in de schoot van de ITU.
2.3. Veelzijdigheid
Amateurradio is het unieke
medium om regelmatig rechtstreeks persoonlijke contacten te leggen op
internationaal niveau. Vandaag, meer dan ooit, hebben de volkeren een dringende
nood aan wederzijdse waardering en begrip. Het radioamateurisme kent geen
grenzen van geografische, politieke, etnische, religieuze of economische aard.
Communicatie tussen radioamateurs handelt uitsluitend over het technische aspect
van de hobby. Het uitwisselen van persoonlijke berichten is taboe.
Als vormingsmiddel voor de jeugd speelt het radioamateurisme een uitzonderlijke rol. Het pedagogische aspect is evident en spreekt voor zich. Ook binnen onze samenleving waar de groep ‘senioren' alsmaar aangroeit, is voor die enig mooie hobby een unieke rol weggelegd.
Daarenboven is de beleving van de hobby veelzijdig. Er zijn radioamateurs die hun leven lang toestellen ontwikkelen of bouwen en haast zelf geen radioverbindingen maken. Voor anderen primeert dat facet wel. Het maken van verbindingen is voor hen een ‘must', een onweerstaanbare drang! Daartussen zijn natuurlijk gradaties mogelijk. Sommigen vind je alleen op de klassieke kortegolfbanden. Anderen zweren alleen bij de kortst mogelijke golflengtes. Veel aspecten van het radioamateurisme zijn complementair. Zo zijn er bijvoorbeeld radioamateurs die zich honderd procent inzetten voor het installeren en het operationeel houden van datanetwerken (via radio). Andere radioamateurs maken gebruik om gegevens en informatie over propagatie, over wedstrijden,... uit te wisselen. Weer anderen ontwikkelen software die door hun collega's kan worden gebruikt voor duizend en één toepassingen (circuit-design, antennemodelling, logboek, datacommunicatie, wedstrijden, e.d.m.)
Het bezit en uiteraard ook het gebruik van een radiozender zonder toelating
(dus zonder machtiging) is bij wet verboden en kan tot vervolging en een
correctionele straf leiden!
3.2. Examens en vergunningen
De radioamateur
mag slechts uitzendingen verrichten na het slagen in het examen opgelegd door
zijn voogdij-overheid. In ons land worden de examens ingericht en de
vergunningen afgeleverd door het Belgisch Instituut voor
Postdiensten en Telecommunicatie. Het instituut is ook gelast met
het toezicht op het naleven van de reglementering en het gebruik van de juiste
freqeuntiebanden.
3.3. Controle
Het radioamateurstation, het
type van uitzendingen (modulatiemode) en de aard van de uitzendingen (inhoud)
moeten voldoen aan de wettelijke vereisten. Het radioamateurstation kan op elk
ogenblik gecontroleerd worden door de agenten van het BIPT. Zware overtredingen
kunnen leiden tot tijdelijke en zelfs tot definitieve intrekking van de
vergunning.
3.4. Storingen
De licentiehouder is ertoe
genoopt alles in het werk te stellen om eventuele storingen bij de buren en bij
openbare of private telecommunicatiediensten te elimineren. Hij zal steeds en
onvoorwaardelijk zijn maximale medewerking verlenen om de storingsproblemen zo
vlug mogelijk uit de wereld te helpen. Hij moet zelfs, in geval van optredende
storingen, de uitzendingen onmiddellijk staken. Samen met de persoon of de
instantie bij wie de storingen zich voordoen, zal op een constructieve wijze
naar een oplossing worden gezocht.
Op vraag van zijn leden zal de UBA bijstand verlenen bij het oplossen van storingsproblemen. In laatste instantie kan de radioamateur ook de tussenkomst van het BIPT inroepen. Lang niet altijd is de oorzaak van de storingen gelegen bij het radioamateurstation.
3.5. In andere landen
De Belgische
vergunning is voor kortstondig gebruik (minder dan 3 maanden) ook geldig in meer
dan 26 landen van Europa. Dat geldt voor alle landen die het CEPT T/R 51-01
akkoord hebben ondertekend. Op vakantie of op zakenreis kun je zonder verdere
administratieve rompslomp in die landen je hobby beoefenen. Met andere landen
bestaan er dan overeenkomsten van wederkerigheid (bv USA, Canada) waarbij
tijdelijke vergunningen van beperkte duur (bv 1 jaar) kunnen worden verleend, op
voorwaarde dat je tijdig de nodige formaliteiten vervuld. De buitenlandse
gelicentieerde radioamateurs kunnen eveneens op basis van dat CEPT-akkoord in
België hun hobby blijven beoefenen. Zij mogen daarbij hun eigen roepteken
gebruiken maar dan voorafgegaan door ON/. Het is evident dat de radioamateurs
van niet CEPT- landen, waarmee geen wederkerigheidsakkoord bestaat, ook een
tijdelijke vergunning kunnen aanvragen. Aan hen wordt door het BIPT een ON9
roepteken toegekend.
3.6. De luisteramateurs
De overgrote
meerderheid van de radioamateurs heeft vrijwel als enige doelstelling ooit zelf
radio-uitzendingen te realiseren. Toch is er een minderheid die enkel
belangstelling heeft voor het beluisteren van de radioamateuruitzendingen. Men
noemt die Korte Golf Luisteraars (ook Short Wave Listeners of SWL's). Veel
kandidaat-radioamateurs zijn vaak SWL in afwachting van het slagen voor het
examen. Een luisteramateur hoeft geen bijzondere vergunning van het BIPT. De UBA
verleent zijn SWL- leden een eigen roepteken. Het bestaat uit de prefix ONL
gevolgd door 4 cijfers (bv ONL9011). Het SWL-roepteken maakt het de
luisteramateur mogelijk QSL-kaarten uit te wisselen via de speciale QSL-dienst
van de UBA. (zie verder).
3.7. De radioamateurs en de industrie
De
radioamateurdienst is in zowat alle landen ter wereld erkend voor zijn nuttige
dienstverlening, voor zijn ernst en voor zijn belangrijke didactisch-
pedagogische waarde. Gezien de evidente en de permanente belangstelling van de
radioamateurs voor techniek, vormen zij een niet onbeduidende wervingsreserve
van competente mensen op het gebied van radio- en telecommunicatie. Die reserve
aan technici, met een uitgesproken specifieke kennis, wordt zeer gegeerd door de
industrie en door de administratie.
3.8. Radioamateurs en CB
Je hebt het zelf
al vastgesteld! Er is niet het minste verband tussen de radioamateurdienst en de
CB (Citizenband). Nochtans worden, bij het grote publiek, beide hobby's vrijwel
altijd met elkaar verward. Het radioamateurisme is bovenal een technische hobby.
Die geniet als dienst een wereldwijde erkenning. De radioamateur wordt
verondersteld genoeg technische kennis te bezitten om zelf een zender of een
ontvanger te kunnen bouwen. Hij mag zijn toestellen zelf ontwerpen, bouwen en in
gebruik nemen.
3.9. De radioamateur en de vrije radio's
Ook
hier heerst er vaak verwarring. Radioamateurs hebben evenmin bindingen met de
zgn. vrije radio's. Vrije radio's maken deel uit van de omroepdienst. Ze zenden
voor hun luisteraars, vanuit een studio, vooral muziek uit. Zij doen dat enkel
en alleen op de FM-omroepband. De radioamateurs daarentegen mogen geen muziek
uitzenden. Hun uitzendingen zijn in het algemeen ook nog bi-directioneel (in
tegenstelling tot de omroepuitzendingen).
3.10. De radioamateur en het BIPT
Het BIPT
is de voogdij-instantie. Die beheert en controleert o.a. de toepassing van de
wetgeving inzake radioamateurs. Het is duidelijk dat elk individueel
radioamateur geen gesprekspartner kan zijn voor het BIPT. Zoals in de
dagdagelijkse politiek dienen de radioamateurs zich te groeperen binnen een
vereniging. Die zal dan, als een soort syndicaat, bij de overheid hun belangen
verdedigen. In België is dat dus de UBA (Unie van de Belgische zendAmateurs).
Sedert een halve eeuw verenigt die zowat de totaliteit van alle radioamateurs in
ons land (zie verder).
4.2. Prefixen in andere landen
In
Nederland beginnen de roeptekens van de radioamateurs met PA, PD, PE of PI. In
Frankrijk is dat met F, in Groot-Brittannië met G, in Duitsland met DA tot DL,
in Italië met I, enz. In de Verenigde Staten beginnen de roeptekens met de
letters A, K, N, of W. In Canada beginnen de roeptekens met VE of VA waarbij het
daaropvolgend cijfer de provincie identificeert. De Japanse prefixen zijn JA tot
JS. Enz.
De verdeling van de prefixen voor alle radiostations is op wereldniveau vastgelegd door de ITU. Het hoofdkwartier is gevestigd in Genève. Deze verdeling maakt het mogelijk onmiddellijk de herkomst van een oproep te bepalen. Er bestaan ook lijsten (in boekvorm, op CD-rom of op elektronische postbussen) waarop de adressen van alle gelicentieerde amateurs van over de hele wereld terug te vinden zijn!
Dank zij de unieke prefixen, is het steeds mogelijk de oorsprong van een oproep te situeren. Er bestaan complete lijsten van alle prefixen, speciale atlassen alsook wereldkaarten met azimutale projectie, die het lokaliseren van de stations vergemakkelijken.
De radioamateurdienst bestaat in zowat alle landen. Er zijn slechts minder dan een handvol landen in de wereld waar momenteel het radioamateurisme niet is toegelaten of waar het zeer moeilijk is een vergunning te bekomen.
Elke radioamateur is fier op zijn roepteken. De radioamateurs kennen elkaar doorgaans eerder bij hun roepteken dan bij hun reële naam.
De decameterbanden worden ook wel eens de HF-banden (Hoog Frequent banden) genoemd. Dat zijn de 160, 80, 40, 30, 20, 17, 15, 12 en 10- meterbanden (zie tabel). Op die banden is het mogelijk verbindingen tot stand te brengen over zeer grote afstanden. Zeg maar als het ware de wereld rond. Alle communicatiemodes worden er gebruikt. Telefonie (enkelzijband of SSB) en telegrafie (CW of morsecode) worden het meest gebruikt. Op de decameterbanden zijn specifieke frequenties voorbehouden aan geëigende modes. Het betreft hier internationale afspraken die in België door het BIPT niet meteen worden verplicht. In andere landen is die zgn. bandplanning wel (zoniet gedeeltelijk) door de overheid opgelegd.
5.1. Propagatie op de
decameterbanden
Radiogolven op de decameterbanden worden, in
tegenstelling met radiogolven op VHF en UHF (althans in regel) afgebogen in de
ionosfeer. De ionosfeer is de ruimte die zich bevindt op een hoogte van een
tiental tot een honderdtal kilometers boven het aardoppervlak. Op de korte
golven (decameterbanden) spreekt men van ionosferische propagatie. Afhankelijk
van de densiteit van ionisatie in de verschillende ionosferische lagen worden
sommige radiogolven op bepaalde frequenties er afgebogen, geabsorbeerd of
gewoonweg doorgelaten. Dit alles maakt het mogelijk dat wij, afhankelijk van de
activiteit van de zon (de 11-jarige zonnevlekkencyclus, de jaarlijkse
aarde-zonnecyclus alsook onze dagcyclus), over zeer grote afstanden kunnen
communiceren op de decameterbanden. De totaliteit is een vrij complex en een
steeds veranderend gegeven. We kunnen echter schematisch de volgende typische
voortplantingscondities vooropstellen.
Op de 160-meterband (juist boven de middengolven !) zijn overdag alleen lokale verbindingen op grondgolf (enkele tientallen km) mogelijk. Dat is te wijten aan de geïoniseerde D-laag die gedurende de dag alle radiogolven op dergelijk lage frequenties absorbeert. Gedurende de nacht verdwijnt de D- laag en dus ook de absorptie. Er zijn op dat ogenblik dan verbindingen mogelijk over grote afstanden, mits het gebruik van aangepaste antennes (die erg groot zijn op deze golflengte).
De 80-meterband laat overdag verbindingen toe die tot een 500 km ver reiken. Het is opnieuw de D-laag die de signalen absorbeert en verhindert dat op 80 meter gedurende de dag langere afstanden kunnen worden overbrugd. Gedurende de nacht kunnen courant over zeer lange afstanden verbindingen worden gemaakt. Opnieuw is daartoe het gebruik van geschikte antennes noodzakelijk.
Op de 40 en 30-meterband laat de D-laag overdag ook haar invloed gelden. Maar er zijn, zelfs over de middag, verbindingen over een paar duizend kilometers mogelijk. Van vrij vroeg vòòr zonsondergang tot vrij laat na zonsopgang zijn de 40 en de 30-meterband ideaal voor intercontinentale verbindingen. Ze worden ook het minst beïnvloed door de 11-jarige zonnevlekkencyclus en blijven (jaar-in, jaar-uit) gedurende de nacht open voor verbindingen over lange afstanden.
De 20-meterband wordt door velen aanzien als de meest betrouwbare band voor lange-afstandsverbindingen. De band is praktisch de hele dag bruikbaar. Het is alleen tijdens de wintermaanden met een minima aan zonnevlekken dat de band ‘s nachts onbruikbaar wordt.
De activiteit op 17 en 15 meter wordt zwaar beïnvloed door de zonnevlekken-cyclus. Gedurende de maxima zullen die banden de hele dag bruikbaar zijn, zelfs tot laat in de nacht. Bij een minima aan zonnevlekken zullen het vooral de noord-zuid verbindingen zijn die mogelijk blijven.
De 10 en 12 meterbanden zijn nog meer onderhevig aan de zonnevlekkencyclus. Gedurende de maxima zijn prachtige verbindingen mogelijk over lange afstanden met uiterst beperkte middelen. Tijdens de zonnevlekkenminima daarentegen zijn die banden zo goed als onbruikbaar voor die lange afstanden. Uitgezonderd in de noord-zuid richting.
Bij telegrafieverbindingen worden regelmatig afkortingen gebruikt (bv CQ, FB, HPE, CUAGN, TU, R, 73, 88, CUL enz.). Een aantal afkortingen maakt deel uit van de internationaal aanvaarde Q-code (bv QTH, QRM, QRN, QSO, QSL enz.). Die afkortingen worden echter niet alleen bij telegrafieverbindingen gebruikt. Ze behoren ook tot het gemeengoed van hen die verbindingen maken in telefonie. Laat je vooral niet afschrikken door die brabbeltaal. Je zal ermee vlug vertrouwd raken.
5.3. Telefonie
In telefonie wordt op de
decameterbanden praktisch uitsluitend gebruik gemaakt van Enkel-Zijband
Modulatie (EZB meestal genoemd Single Sideband of SSB). De Lagere Zijband (LSB
of Lower Sideband) wordt systematisch gebruikt op frequenties beneden 10 MHz.
USB (Hogere Zijband of Upper Sideband) daarentegen wordt courant gebruikt voor
alle frequenties boven 10 MHz. Je moet je vooral niet laten afschrikken door je
beperkte kennis van vreemde talen. Het radioamateurisme is precies het ideale
middel om snel vreemde talen te leren.
5.4. Andere modes
aast CW en fonie kunnen nog
andere modes worden aangewend.
Bij RTTY (Radio TeleTYpe) wordt gebruik gemaakt van een teleprintermachine (een soort Telexmachine) voor het doorzenden van geschreven berichten. Het zijn echter radiotelexverbindingen. De vroeger gebruikte telexmachines zijn sedert een aantal jaren vervangen door computers. De oorspronkelijke transmissiecode voor telex is de BAUDOT- code. Die wordt nog steeds universeel gebruikt bij RTTY. Op de decameterbanden wordt praktisch uitsluitend een transmissiesnelheid van 45,45 Baud gebruikt. De Baudot-code is speciaal ontworpen voor het gebruik bij mechanische machines. Die ondersteunt slecht de hoofdletters van het alfabet en een beperkt aantal leestekens. De ASCII-code maakt gebruik van de volledige karakterset. Die wordt eveneens gebruikt door de radioamateurs. PACKET, AMTOR, PACTOR, CLOVER en G-TOR zijn eveneens numerieke transmissiemethodes zoals RTTY. Zij maken gebruik van een datapuls-trein met meer bits. Hierdoor is het mogelijk het volledige ASCII-karakterstelsel door te zenden, alsook nog een systeem van foutdetectie en foutverbetering in te bouwen dat het mogelijk maakt foutloze datatransmissies (bv teksten) te verwezenlijken. De foutverbetering bestaat er steeds in dat foutieve informatie automatisch wordt herhaald tot die correct is doorgekomen. Om te weten of een informatiestring al dan niet correct is doorgekomen, kan men alleen oordelen naar de vorm en niet naar de inhoud (uiteraard). Wanneer er een ‘moeilijke' verbinding is (bv veel fouten door storingen) zal de transmissiesnelheid (wegens het continu herhalen) dalen. Er zullen echter geen fouten in de ontvangen tekst voorkomen! Die transmissiemodes worden doorgaans gebruikt voor verbindingen met ‘servers' of ‘elektronische brievenbussen' (Bulletin Board Systems of BBS), die continu actief zijn en automatisch veel berichten van en naar radioamateurs over de hele wereld versturen. FAX en Slow Scan TV (SSTV) zijn transmissiemodes waarbij stilstaande beelden traag worden afgetast en d.m.v. smalbandige uitzendingen - al dan niet digitaal of analoog - worden verstuurd.
5.5. Logboek
Alle verbindingen dienen te
worden ingeschreven in een logboek. Vandaag bestaat het logboek veelal uit een
computerlogboek waar de radioamateur steeds zijn vorige verbindingen in kan
terugvinden. Het is wel leuk dat - wanneer je wordt aangeroepen door een station
uit Japan waarmee je voorheen ooit eens verbinding had - je de operator
onmiddellijk bij de naam kunt aanspreken. Het elektronische logboek maakt het je
mogelijk om in een fractie van een seconde alle gegevens over dat vroeger
gewerkte station op te zoeken! Het logboek zal je ook toelaten op te volgen en
na te trekken met welke verre landen je reeds verbinding hebt gemaakt
5.6. QSL-kaarten
Als je in telegrafie seint
‘QSL ?', betekent dat ‘gelieve te bevestigen'. Een QSL- kaart (postkaartformaat
140 x 90 mm) sturen de radioamateurs aan elkaar om een verbinding te bevestigen.
Sommige QSL-kaarten zijn echte juweeltjes. Meer en meer worden prachtige kaarten
met kleurenfoto's gebruikt. Zo kun je tevens jouw station, jouw antennes en
jezelf als operator aan je correspondent voorstellen. De QSL-kaart bevat alle
gegevens over de verbinding: het roepteken van je correspondent, de datum en het
uur, de gebruikte frequentie en de mode (bv CW of SSB) en een rapport (zie
verder). De verzendingskosten van de QSL-kaarten via de post zijn uiteraard zeer
hoog. Daarom hebben de verenigingen van radioamateurs, die lid zijn van de IARU,
een dienst in het leven geroepen waarbij zij zorgen voor het collectief
versturen en ontvangen van die kaarten van en naar de zusterverenigingen. De UBA
verleent deze dienst gratis aan zijn leden.
5.7. DX
Al vlug voelen vele radioamateurs, die
op de decameterbanden uitkomen, zich geroepen om zoveel mogelijk
lange-afstandsverbindingen te realiseren of zoveel mogelijk verschillende
‘landen' te contacteren. Ze doen aan DX. De doorsnee DX-er is meestal ook een
verwoed QSL-verzamelaar. Het summum bestaat erin om van elk land, op elke band,
minstens 1 QSL-kaart te bezitten. Er zijn, ten behoeve van de DX-ers, criteria
vastgelegd die zeggen wat onder een land precies wordt begrepen. Op basis van
die internationaal aanvaarde criteria bestaan er 227 landen. Dat getal kan
variëren al naar gelang van de internationale politieke constellatie.
5.8. Diploma's
Bij verschillende gelegenheden
kunnen diploma's (awards) worden behaald. Het zeer gegeerde DXCC-diploma kun je
bekomen als je 100 verschillende landen hebt gecontacteerd en bevestigd. Het
WAZ-diploma (Worked All Zones) bekom je wanneer je alle 40 wereldradiozones hebt
gewerkt. Het meest bekende Belgische diploma is het WABP-diploma (Worked All
Belgian Provinces) dat door de UBA wordt uitgegeven. Dat wordt bekomen na het
werken van een aantal Belgische stations uit alle Belgische provincies. Er zijn
letterlijk duizenden diploma's te bekomen in een eindeloze variierom dit diploma
te bekomen met ëteit van moeilijkheidsgraad.
5.9. Contesten
Verschillende
radioamateurverenigingen richten ook op regelmatige tijdstippen wedstrijden
(contests) in. Die wedstrijden gaan doorgaans alleen door op de 160, 80, 40, 20,
15 en 10-meterbanden. In regel worden geen wedstrijden georganiseerd op de
WARC-banden (30, 17 en 12-meter). Doorgaans is het de bedoeling om tijdens de
wedstrijdperiode zoveel mogelijk stations in zoveel mogelijk landen (zones,
provincies, enz.) te werken. De wedstrijdperiode is in regel 24 of 48 uur. Een
aantal contesten worden op lokaal vlak (per land) ingericht. Ook een aantal
internationale contesten hebben een grote faam (CQ WW, WPX, ARRL, WAE, AA enz.).
Bij contesten willen de operatoren vaak hun vaardigheid aan elkaar meten. Het
gaat echter niet alleen om het meten van de vaardigheid en kennis van de
operatoren, maar evenzeer om het meten van de performantie van het station
(zender, ontvanger, antennes). Winnaars van contesten krijgen vaak een diploma,
een gegraveerde plaat of een beker. Dat zijn allemaal gegeerde trofeeën voor
contesters. Dikwijls wordt ook in clubverband aan dergelijke contesten
deelgenomen. Dat stimuleert en bevordert daarenboven de samenhorigheidsgeest en
de kameraadschap onder de leden van de club of de sectie. Ook op internationaal
niveau weten de Belgische amateurs zich meer dan behoorlijk te verdedigen in tal
van befaamde wedstrijden.
5.10. Het station
Waarschijnlijk zul jij je
afvragen wat je nodig hebt om op de decameterbanden te beginnen. Over het
algemeen zal de nieuwbakken radioamateur zich een tweedehands of zelfs een
nieuwe zender/ontvanger (transceiver) voor de decameterbanden aanschaffen. In
het UBA-maandblad CQ-QSO worden tweedehandstoestellen aangeboden (zie Hambeurs).
Daaruit kan de nieuwe radioamateur een keuze maken. Daarbij vraagt hij het best
raad aan een ervaren radioamateur. Die ontmoet hij zeker in iedere UBA-sectie
(zie verder).
Een nieuwe zender/ontvanger (transceiver) voor de decameterbanden kost zowaar om en bij de 50 000 Bfr. Tweedehandstoestellen kun je vanaf 20 000 Bfr. aantreffen. De eerste decameterantenne zal waarschijnlijk een dipool of een kwart-golf verticale worden. Die antenne kan de beginnende amateur zelf maken en op punt stellen. Dat kost dan hooguit een paar duizend franken aan materiaal . Er is geen enkele reden om hiervoor veel geld uit te geven. Met een eenvoudige transceiver, een vermogen van 100 Watt en een dipool of een verticale antenne is het mogelijk om veel ervaring op te doen, mooie DX te werken en binnen de kortste keren het gegeerde DXCC-diploma in de wacht te slepen.
Op de decameterbanden is de ligging van het station minstens even belangrijk als de antenne zelf. Van een ligging middenin de stad mag je hetzelfde resultaat niet verwachten als van een ligging ‘in open veld' of -beter nog- onmiddellijk aan zee.
Over de jaren heen en gebaseerd op eigen ervaring en kennis, zal de radioamateur de gelegenheid hebben zijn station continu op allerlei vlakken te verbeteren en uit te breiden. Het is vooral op het vlak van de antennes dat de meest spectaculaire verbeteringen zullen worden verwezenlijkt. Daarbij mag de know-how, de kennis en de vaardigheid van de operator niet worden vergeten. Die zijn de beste garantie om de hobby van radioamateur op een succesvolle manier op de HF-banden te beleven.
Boven de 30 MHz is de voortplanting van de radiogolven totaal verschillend van wat hierboven is beschreven. Enkel de zgn. E-laag kan soms op de 50 MHz en de 144 MHz banden voor bruikbare ionosferische propagatie zorgen. Dat is niet de algemene regel. Voor de banden boven de 30 MHz (de VHF en UHF-banden) speelt alles zich dichter bij de aarde af. Op nog hogere frequenties (boven 1 GHz) is het enkel het optische zicht dat de afstand van de verbinding bepaalt.
6.1. Frequentie modulatie
Voor
telefonieverbindingen op de VHF en UHF-banden wordt doorgaans ‘Frequentie
Modulatie' (FM) gebruikt (ook genoemd smalband-FM of Narrow Band Frequency
Modulation). Die techniek laat een optimale audiokwaltiteit toe. De klassieke
communicatie op die frequenties is beperkt in afstand (van 5 tot 50 km).
Smalband-FM wordt doorgaans aangewend in de courante portable en mobiele
apparatuur. Die wordt gebruikt voor plaatselijke contacten en verbindingen via
repeaters.
6.2. Repeaterstations (omzetters)
Om aan de
beperking in afstand te verhelpen, maken de radioamateurs gebruik van zgn.
repeaterstations. Dit zijn automatische en onbemande stations die geplaatst
worden op hoge gebouwen, torens of heuvels. Daardoor hebben zij een grotere
reikwijdte. Die ontvangen de uitzendingen van (meestal) draagbare of mobiele
stations. Zij zenden die dan opnieuw uit op een verschillende frequentie. Die
repeaters hebben reikwijdtes van 50 tot 100 km wanneer ze worden gebruikt door
draagbare (zgn. walkie-talkie) of mobiele stations. In België zijn er momenteel
17 repeaters op de 2-meterband (144 MHz -146 MHz) en 20 repeaters op de 70-cm
band (430 MHz - 440 MHz).
6.3. Telefonie en telegrafie
Zoals bij de
HF-banden worden enkelzijbandmodulatie (SSB) en telegrafie (CW) ook gebruikt
voor lange afstandsverbindingen op de VHF/UHF-banden. Naast de altijd aanwezige
propagatie van het optische zicht, zullen zich op de VHF/UHF-banden ook speciale
propagatiefenomenen voordoen. Die maken het mogelijk om verbindingen van een
paar duizend kilometers tot stand te brengen.
6.4. Types van propagatie op VHF en UHF
De
propagatiemechanismen op VHF en UHF zijn verschillend van die op de HF- banden.
We maken volgend onderscheid
De golven verplaatsen zich (propageren) rechtlijnig. Bijgevolg is die propagatie via de zgn. grondgolf beperkt tot de horizon. (gezien vanaf de antenne) Dit is de propagatiemode die wordt gebruikt voor lokale verbindingen (doorgaans in FM) alsook voor alle verbindingen via de Repeaters.
De troposferische propagatie wordt opgewekt in gebieden met hoge luchtdruk. In dergelijke omstandigheden zal een inversielaag worden gevormd die op een hoogte van 100 tot 1200 m een goede ‘geleider' vormt en verbindingen mogelijk maakt tussen de 300 en de 1200 km.De propagatie gebaseerd op de ‘sporadische E-laag reflectie' kan plaatsvinden in de zomer en bij voldoende zonnevlekkenactiviteit. In dat geval worden de VHF-signalen (50 MHz en 144 MHz) afgebogen op de geïoniseerde E-laag zoals het ook gebeurd op de HF-banden. Op die manier worden afstanden van 2000 tot 4000 km overbrugd.
Wanneer meteorieten onze atmosfeer binnendringen, geeft dat aanleiding tot een plaatselijke felle ionisatie (ook zichtbaar als sterrenregen). Die ionisatie maakt gedurende een heel korte periode voortplanting via weerkaatsing (op die geïoniseerde vlek) mogelijk. De tijdsduur daarvoor is meestal zeer kort en variëert van 1 seconde (dan spreken we van een ‘ping') tot 20 seconden (een ‘burst'). Zowat 14 jaarlijks terugkerende ‘meteorietenregens' zijn uiterst geschikt om te experimenteren met dat soort propagatie. De bijzonderste zijn de Perseïden (rond 12 augustus), de Geminiden (rond 14 december) en de Quadranten (rond 3 januari).
De radioamateurs gebruiken ook een aantal radiobakens op de VHF/UHF- banden. Die laten toe om alle propagatieverschijnselen te bestuderen en te bewaken.
6.5. EME (Earth Moon Earth) of Moon Bounce
Een
andere zeer merkwaardige techniek bestaat eruit gebruik te maken van de maan als
passieve reflector. Gezien de afstand tot de maan en de relatief slechte
reflectiekwaliteit van de maan, zijn de teruggekaatste signalen uiterst zwak.
Verbindingen via maanreflectie kunnen enkel tot stand worden gebracht door het
gebruik van vrij geavanceerde technieken. Grote zendvermogens en zeer grote
antennes zijn daarom onontbeerlijk. Voor het gebruik van die extra vermogens kan
voor verbindingen via maanreflectie een speciale toelating bij het BIPT worden
bekomen.
6.6. Amateurtelevisie
Radioamateurs kunnen ook
aan ATV (AmateurTelevisie) doen. Klassieke tv- beelden zoals we ze allemaal
kennen worden uitgezonden op de 70 cm, 23 cm, 13 cm en ook de 3-cmbanden volgens
de gangbare norm van 625-lijnen. Er zijn zelfs speciale repeaters in gebruik die
deze signalen heruitzenden.
6.7. Radioamateursatellieten
De radioamateurs
hebben sedert een 20-tal jaren vele tientallen zelfgebouwde satellieten in een
baan om de aarde gebracht. Die satellieten zijn voorzien van één of meerdere
transponders. Net als de tv-satellieten ontvangen de transponders signalen in
een welbepaalde frequentieband (uplink) en zenden die opnieuw uit op een andere
frequentieband (downlink). De gebruikte frequenties liggen in de 10 m, 2 m, 70
cm en 23-cmband. De eerste generatie satellieten bewogen zich op lagere
(polaire) banen. Die hadden een korte omlooptijd. (bv 1 u.) Die satellieten
bewogen zeer snel aan de hemel. Om te kunnen communiceren moest het
radioamateurstation uitgerust zijn met antennes die de satelliet volgden
(Tracking). Meer recente satellieten volgen een uitgesproken elliptische baan
rond de aarde en blijven gedurende zeer lange tijd zichtbaar van op een bepaalde
plaats op de aarde. Hun relatieve positie verandert niet zo snel. De volgende
generatie satellieten zullen geostationaire satellieten zijn. Die bevinden zich
dan, net zoals de tv- relaissatellieten, t.o.v. de aarde op een relatief
stationaire positie. Zo wordt een permanente tracking overbodig. De satelliet is
dan steeds aanspreekbaar.
Bij het afwerken van diverse ruimteprogramma's en ruimtemissies met de ruimteveren (bv MIR en SAREX) waren sommige astraunauten ook radioamateur. Tijdens hun verblijf in de ruimte hebben zij op de VHF- radioamateurbanden (2 m) meerdere verbindingen gemaakt met radioamateurs in vele landen. De Belgische radioamateur Dirk Frimaut (ON1AFD) was één van hen.
6.8. Packet-Radio.
Op de VHF/UHF-banden wordt
uiteraard ook gebruik gemaakt van digitale communicatietechnieken. Via
packet-radio (zie hoger) worden verbindingen gemaakt van de ene computer naar de
andere. Er wordt vooral veel gebruik gemaakt van packet- radio voor verbindingen
met ‘bulletin boards'. Dit zijn servers, die op hun beurt veelal deel uitmaken
van een netwerk dat wereldwijd kan zijn. Delen van de netwerkcommunicatie kunnen
over VHF/UHF gebeuren. Andere delen gebeuren via HF of via satelliet. D.m.v. die
communicatienetwerken kan een radioamateur berichten versturen over heel de
wereld. Je kunt het enigszins vergelijken met wat gebeurt op Internet via
telefoonlijnen. Er zijn ook netwerken met speciale dienstverlening aan DX- ers.
Het zijn de DX-Clusters. iermede kunnen de radio-amateurs OpHeDe DX-ers melden
hun zeldzame verbinding in het netwerk. Zo worden de andere clustergebruikers
daarover snel ingelicht. Die kunnen dan ‘op jacht' gaan naar een zeldzaam
DX-station waarover ze enkele ogenblikken vooraf op de hoogte werden
gebracht.
6.9. Microgolven
De microgolven vormen een
uitgebreid experimenteergebied waar zelfbouwprojecten niet alleen aan de orde
van de dag maar tevens een pure noodzaak zijn. Er is binnen dat gebied weinig of
vrijwel geen commerciële apparatuur beschikbaar is. Het is begrijpelijk dat dit
het terrein bij uitstek is van de pionier en van de rasechte
technicus-experimenteerder.
6.10. Het station
De vraag die men zich stelt
is: ‘Hoe begin je als radioamateur op de VHF/UHF- banden?' Veel
ON2-radioamateurs beginnen met een eenvoudig draagbaar toestelletje
(walkie-talkie). Daarmee kunnen ze verbindingen maken via de lokale repeater.
Dergelijke toestelletjes zijn nieuw te koop vanaf ca. 12 000 Bfr. In het
tweedehandscircuit gaan die zowaar van de hand voor minder dan de helft van de
prijs.
Voor iemand die zich beroepsmatig met de wagen moet verplaatsen is het een leuk idee om een mobiel station op 2 m of op 70 cm in de wagen te hebben. Het zorgt voor permanent gezelschap en kan zelfs de veiligheid van de verplaatsing verhogen. De meesten die van thuis uit op FM of via digitale modes verbindingen maken, gebruiken vaak een identiek (draagbaar) toestelletje als dat wat ze in de wagen hebben. Mits een vrij opgestelde eenvoudige antenne kun je al snel een afstand van 50 km overbruggen. Dergelijke ‘mobiele' zender/ontvanger kost nieuw om en bij de 20 000 Bfr. of zelfs meer. Op de tweedehandsmarkt kun je die weerom voor ca. de helft van die prijs op de kop tikken.
Willen we echter DX-verbindingen maken via troposferische propagatie, via
sporadic-E, via meteorscatter, via satelliet of via EME (Earth-Moon-Earth) dan
zal de installatie er wat complexer uitzien. In dat geval heb je een all- mode
zender/ontvanger nodig. Die laat je toe om in CW, SSB en FM te zenden
(nieuwprijs vanaf ca. 40 000 Bfr.). Daarnaast zul je richtantennes (bv Yagi's)
dienen te gebruiken die voor de nodige winst en directiviteit zorgen. Juist
zoals bij een decameterstation zal men dergelijk station herkennen aan de omvang
van zijn antennes! Meer nog dan op de decameterbanden lenen de VHF/UHF-banden
zich tot zelfbouw. De ‘echte' radioamateur heeft wel een paar zelfbouwapparaten
in zijn ‘shack' staan.
7.1. De conventie met het Rode Kruis
In het
radioamateurisme is het aspect van de dienstverlening essentieel. Dat aspect
heeft ons ook de erkenning als radiodienst door het ITU opgebracht. Het is
slechts door dat dienstverleningsapect hoog in ons vaandel te voeren dat we de
toekomst van onze hobby veilig kunnen stellen.
Elke radioamateur kan zichzelf en zijn station ten dienste stellen van de gemeenschap. Daartoe heeft de UBA een conventie gesloten met het Belgische Rode Kruis. Die conventie voorziet in een samenwerking in geval van een catastrofe.
Iedere provincie beschikt over een basisstation. Het is opgesteld in de gebouwen van het Rode kruis. In het hoofdkwartier van het Rode Kruis te Brussel is het station ON4XA gevestigd. Het is de bedoeling dat tijdens rampen gelicentieerde radioamateurs met hun draagbare of hun mobiele stations berichten doorseinen naar het provinciale station, hen opgegeven door de verantwoordelijke van de hulpdiensten.
7.2. Het motief ‘ons voorbereiden op een
catastrofe'
De medewerking gebeurt uiteraard op een geordende
wijze. De radioamateurs die in dergelijke omstandigheden wensen mee te werken
moeten ingeschreven zijn bij het Rode Kruis als ‘specialist radio-operator'. Zij
ontvangen van het BIPT een speciale vergunning om berichten uit te zenden ten
behoeve van het Rode Kruis. Voor meer inlichtingen daaromtrent kun je de
voorzitter van je lokale sectie contacteren. Die zal je graag te woord staan en
alle nodige uitleg verschaffen.
Opdat doeltreffend zou kunnen worden opgetreden en opdat een aantal procedures zouden kunnen worden op punt gesteld en ingeoefend, hebben op regelmatige tijdstippen noodoefeningen plaats. Buiten het optreden tijdens rampen, bieden de radioamateurs hun diensten aan bij gebeurtenissen van grote omvang waarbij het Rode Kruis instaat voor de veiligheid. Zo zijn er bv de 21 juli-vieringen, de 20 km van Brussel, Zomertoeren (Oudenaarde), diverse marathons en talrijke andere belangrijke publieke manifestaties
7.3. Enkele interventies
In het verleden werd reeds meerdere keren een beroep gedaan op de Belgische radioamateurs in het licht van het Rode Kruis noodnet.
In mei 1985 bij het Heizeldrama (de rellen in het Heizelstadion tijdens een voetbalwedstrijd).
In maart 1987 bij de ramp met de veerboot de ‘Herald of Free Enterprise' voor de haven van Zeebrugge.
In de winter van 1993-1994 bij de overstromingen van de Maas nabij Namen.